Het is zo’n klein berichtje dat onopvallend toch nog snel de aandacht trekt: de Nederlandse marine heeft het wrak gevonden van een Duitse onderzeeër uit de eerste wereldoorlog.
Het gaat om U106, een type U93 duikboot met een bemanning van 41 koppen, die gezamenlijk – en met gepaste ‘Kaiserstreue’ – op 7 oktober 1917 in een mijnenveld ongeveer 40 zeemijl ten noorden van Terschelling haar zeemansgraf vond. Ze was net op weg naar huis. Haar commandant, Kapitänleutnant Hans Hufnagel, was op dat moment 33 jaar oud. Hij stierf als een oude gediende, een echte “Alte”, die de leeftijd van zijn latere vakgenoten in de oorlog erna ver oversteeg. Die haalden het vaak niet verder dan ergens in de vroege 20. Je zou het bijna gaan denken: “Wat een geluksvogel eigenlijk, die Hans.”
Iets verder kijkend naar de geschiedenis van de onfortuinlijke boot viel me op dat de kiel in 1916 werd gelegd en de Grijze Wolf in 1917 – op 28 juli om precies te zijn – in de vaart werd gesteld. Op 2 september van hetzelfde jaar begon zij aan haar eerste en enige patrouille. Onsuccesvol was ze niet: ze zonk één oorlogsschip en beschadigde nog een andere boot; het tonnage op haar naam is 6.824. Maar toen, nog geen maand na haar aantreden op het strijdtoneel, kreeg ze een mijnen-treffer en verging met man en muis.
41 man. Hoeveel muizen weet ik niet. Ik moest er toch even bij stilstaan. Een-en-veertig mannen, die na een slopende maand werken onder de meest veeleisende omstandigheden een waterig graf vinden in hun ijzeren zerk. Ze zijn gevonden door de Hr. Mr. Snellius in oktober 2009 en kunnen nu – bijna 100 jaar later – door hun nabestaanden worden herdacht op de plaats waar ze zijn vergaan.
100 jaar mag zijn, toch blijft het een ijzingwekkende gedachte. Alle heroïek van deze zeemannen ten spijt; voor hen kon het niet persoonlijker worden dan dit. Ik kijk naar het roerige Noord-Afrika van 2011 en voel het zelfde als ik denk aan de slachtoffers die daar nu vallen…