Aanvullingen bij een vorig bericht over religie. Mijn notie over de zin van een godsbesef heeft iets meer diepte gekregen door het boekje Religion for Atheists (2012) van Alain de Botton. Terwijl ik dit opschrijf draai ik wat op mijn stoel heen en weer omdat de lading niet geheel gedekt wordt – dat wil zeggen: “diepte” is een kwestie van referentie.
Religie is iets anders dan een godsbesef. Dat is wat veel mensen mij ondertussen proberen duidelijk te maken als ik hen vertel wat mijn religieuze staat van dienst is; iets wat ik probeer te vermijden tegenwoordig. Daarbij komt dan ter sprake dat ik god als een fantasie beschouw, botweg verzonnen, met als doel om voor de meeste mensen de angst voor de dood te verzachten en ze daarnaast te doordringen van de noodzaak van het goede doen…. Maar, zodra iemand mij gaat vertellen dat zijn god – door middel van zijn heilige teksten – mij wel kan dicteren hoe te leven, dan gaat bij mij het licht uit. Het cultiveren van intolerantie en monocultuur uit naam van een imaginair figuur gaat me dan toch net iets te ver.
Dus, ik zal niet verleid worden tot goddelijke luciditeit. Er is geen Jezus die van mij houdt, geen Jaweh die op mij neerkijkt, er zijn geen avatars die op mijn schouder zitten. Een deïstisch religieuze inslag zal ik nooit krijgen. En nu ik het boekje van De Botton gelezen heb, twijfel ik ook sterk aan een niet-deïstisch religieuze vervanging voor mijzelf. Raar maar waar; dat was namelijk de enige kans die mij laatst nog werd gegund door een Antwerpse denker, die religie en god loskoppelde en onafhankelijk van elkaar kon laten opereren. God was voor die anderen, terwijl religie – als in overweldigende grootsheid en onbevattelijkheid in de fenomenen om hem heen – ook voor hemzelf was.
Meneer De Botton heeft een soortgelijk idee. Hij schrijft zijn boekje met in het achterhoofd de gedachte dat wij – hem incluis – wel iets missen als atheïsten. Met de discussie of er wel of geen god bestaat is hij snel klaar. Die is er volgens hem niet, dus hij positioneert zichzelf als een authentieke goddeloze. Waar het De Botton vervolgens om gaat is de vorm waarin de religies – en daarbij concentreert hij zich op de drie Abrahamistische smaken: joods, christelijk en moslim – hun levenslessen uitdelen.
Het verhaal kan kort worden verteld: een atheïst heeft geen geloof in god dus heeft niets te zoeken in de kerken, synagoges of moskeeën. Althans, niet om daar god te vinden en ook niet om daar deel te nemen aan de rituelen die als vehikel dienen voor het moraliseren van de massa’s en het verstrekken van troost. Het is die omissie die De Botton wil oplossen. Zijn stelling is: een atheïst heeft niets om troost in te vinden en door onderwezen te worden in de kunsten van het leven - en het lijden! Omdat een atheïst ook mens is – dus in beginsel zoals ieder ander geplaagd door de menselijke angsten en onzekerheden van het bestaan – zou ook hij iets moeten hebben dat hem houvast biedt in zijn leven. En wel van voor tot achter, van wieg tot graf en alles er tussenin, precies zoals een zichzelf respecterende religie dat doet. Ook de atheïst moet tenslotte een goed mens worden, met een functionerende veerkracht voor alle ellende die hem gaat overkomen in zijn korte en harde bestaan.
Op zich klinkt het niet slecht. Ik kwam al eerder iets dergelijks tegen in Sam Harris’ The End of Faith, waarin Harris religie terecht met de grond gelijk maakt maar slechts een flauwe hint geeft in de richting van een mogelijk substituut: spiritualisme. In een opvolgend boek The Moral Landscape probeert hij het nog een keer – dit keer wat degelijker – met het meten van “breinstaten van mensen”, om zo tot een goede moraliteit te komen. De Botton vult in zijn boek deze inzichten aan met zijn ideeën en gaat nog een stap verder. Hij beschrijft de werkelijke, praktische activiteiten en instituten die daaruit voort zouden moeten komen.
Alleen daar valt wel wat op af te dingen. Hoe verder ik in het boek kwam, hoe duidelijker het mij werd dat De Botton’s boekje niet echt wereldschokkend is. Wel leerde hij mij nog even de intrinsieke waarde van religie – voor de mensheid, haar overleven en de cultuur. Een echt antwoord voor de atheïstische medemens in de zin van levensondersteuning heeft hij mijns inziens echter niet. Of het moeten de verschillende seculiere substituties zijn die hij voorstelt voor het inherent aan religie klevende pessimisme, haar gemeenschapsvorming, de door haar gefourneerde kunst als propaganda-instrument, de biecht, het gebed en wat dies meer zij. De waarde en werkzaamheid van die dingen zullen nog bewezen moeten worden. Want wat moet ik nu met de voorstelling van een gemeenschapsplaats, waar de hele schare periodiek uit de broek – en van bips – gaat om haar dierlijke seksuele instincten te kanaliseren? Het klinkt misschien wel goed, maar heeft het ook werkelijkheidswaarde? En geeft het ons het noodzakelijke morele besef?
Toch, het is geen onleuk boekje om te lezen. Het geeft net iets meer inhoud en richting aan de algemene kritiek op religie dan de reguliere botte afwijzing dat doet op basis van wat de kerken tot nu toe aan geweld, ellende en onrecht op hun kerfstokken hebben verzameld. En het geeft nuance; iets wat uiteindelijk ook wel goed bekt.