Werk is een kwestie van geven en nemen, in de regel door werkgevers en werknemers. Deze schijnbaar uiterst simpele dichotomie is zo gangbaar en verleidelijk (en stevig verankerd in ons huidige economische denken), dat je er bijna aan voorbij zou gaan dat er iets heel erg fundamenteels niet aan klopt. Er schuilt een paradox in het begrippenpaar werknemer/werkgever, die weinig mensen lijkt op te vallen; mij in eerste instantie in elke geval niet.
De paradox werkgever/werknemer* is van een treffende eenvoud. Waarschijnlijk is het daarom dat hij zo vaak over het hoofd wordt gezien. Voor een beter begrip ervan grijp ik terug op de theorie van Karl Marx en wel naar een attribuut dat centraal staat in zijn beschrijving van het begrip kapitaal: De arbeider, die geen productiemiddelen zoals grond, fabrieken of machines bezit, heeft slechts zijn arbeid als verkoopbaar goed. Voor hem is die arbeid een entiteit waarmee hij de markt op kan, die hij kan verkopen en waarmee hij geld verdient om zichzelf en zijn gezin te onderhouden. Voor de kapitalist is de arbeid die door de arbeider wordt aangeboden een kapitaalgoed, net zoals de fabriek, het land of de machines; een goed dat hij afneemt om te kunnen produceren.
So far so good: de arbeider verkoopt zijn werkkracht (arbeid), de kapitalist neemt deze van hem af, gebruikt het vervolgens in de fabriek en betaalt de arbeider daarvoor een prijs; het arbeidsloon. In een normale handelsverhouding wordt dit de relatie tussen de leveranciers en afnemers genoemd, al dan niet gecamoufleerd met termen als producent en consument, waarbij de arbeid in dit geval het geleverde goed is. Als hierin de terminologie de feitelijke economische handeling op een correcte manier volgt, dan heet dat dus: de leverancier – de arbeider – is degene die de arbeid “geeft”, de afnemer – de kapitalist – is degene die de arbeid “neemt”.
En zo wordt de huidige paradox van de arbeid in onze wereld met het werkgevers- of ‑nemersschap, ineens duidelijk, namelijk: In de terminologie van vandaag wordt de economische verhouding tussen werkgever en werknemer zonder voor mij duidelijke reden omgedraaid. De leverancier wordt de “-nemer” terwijl de afnemer de “-gever” wordt. In onze arbeidsverhoudingen is de werkgever gek genoeg degene die de arbeid afneemt, terwijl degene die de arbeid levert de werknemer is. Daar klopt op zijn zachts gezegd geen deuk van.
Ik zou in de literatuur kunnen gaan zoeken om te kijken waar de boven-beschreven mysterieuze omslag plaatsvindt. Dat ga ik niet doen. Wel teken ik aan dat deze semantische manoeuvre vooral belang-geïnduceerd lijkt te zijn. Ofwel, de kapitalisten van vandaag (of hun equivalenten in het publieke domein) zijn gebaat bij deze omdraaiing van begrippen, omdat het de arbeider (of zijn equivalent in het publieke domein) in een retorisch afhankelijke positie zet. Dat volgt weer naadloos de neoliberale agenda van de uitbuiter (of zijn equivalent in het publieke domein); een issue dat we in het belang van een zuiver beeld van de arbeidsverhoudingen van vandaag beter zouden moeten leren herkennen.
Er is een belangrijke reden waarom detectie van een bovenstaande omdraaiing van terminologie cruciaal is. Het zou namelijk zomaar kunnen dat dit niet de enige retorische truc is waarmee de arbeider van vandaag een oor wordt aangenaaid. Ik zou haast willen oproepen: “Proletariërs van de wereld, verenig u in deze opdracht!”
*) Van Doorn, W.A. (1931–2009) “De paradox werkgever / werknemer” (1982); uit zijn ongepubliceerde politieke commentaren.