Zo net terug uit het land van mijn voorouders moet ik het – zoals de traditie voorschrijft – toch weer even kwijt: Italië is een mooi land om te zien, het eten* is er geweldig, de wijn en de grappa nog beter en de vrouwen zijn over het algemeen alleszins de moeite waard om gezien te worden. De mannen zijn dat trouwens ook, evenals de inboorlingse auto’s en het keukengerei. Maar verder dan dat kom ik helaas niet met mijn complimenten. Door de bank genomen vind ik Italië eigenlijk vooral een ongelofelijk flutland, waar geen enkele beweging naar de uitgang van hun poly-laterale existentionele crisis in zit.
Het had zo mooi kunnen zijn, daar onder die Alpen. Als ze daar ook maar een fractie van de Nederlandse slagkracht hadden gehad, dan zaten die spaghetti’s nu op een goudmijn vol met rozen. Maar dat zitten ze niet, ondanks de oneindige mogelijkheden die Italië biedt (want daar zijn ze voor behandeld). Het land is in verval en niet zo’n klein beetje ook en door de jaren heen is ondertussen goed te zien dat ze daar waarschijnlijk niet meer uit gaan komen. De wil daarvoor is er op populair niveau misschien wel, maar op systeemniveau – zeg maar alles wat ook maar een beetje naar governance ruikt – heb ik geen enkele fiducie in die natie. De enige hoop die ik zie is dat ze een van hun oude tradities weer in ere herstellen en een dictator aanwijzen – met nagenoeg onbegrensde bevoegdheden.
Ik zie het mezelf opschrijven en ik word er gelijk heel erg triest van. Ik heb het namelijk niet op dictators, maar tegelijk is de tijd die Italië onder Benito Mussolini heeft meegemaakt (december 1925 – juli 1943) een van de meest gestructureerde die ze ooit heeft gehad. Het is logisch: er is geen beter gestructureerde ideologie dan het fascisme en het heeft in Italië veel problemen opgelost. Onder andere werd de maffia door Mussolini en zijn fascisten met heel veel geweld bijna volledig weggevaagd, een actie die nu de nationale redding zou betekenen.
Italië heeft last van haar dubbele staatsvorm: er is een reguliere witte staat, die belasting heft en die de veiligheid voor haar burgers, evenals een goedwerkende civiele infrastructuur, moet garanderen. Daarnaast zijn er de verschillende merken maffia’s, die ook belasting heffen, maar die dat vervolgens zonder enige dienstverlening verkwanselen. Dat is de zwarte staat. Daar tussenin zit nog een grijs gebied dat wordt bevolkt door reguliere ambtenaren uit de witte staat die steekpenningen aannemen volgens de mores van de zwarte staat. Gezien het feit dat dit volledig verziekte mechanisme niet alleen in het land maar ook in de Italianen zelf zit – en dat al vanaf de vroeg Romeinse tijd – zal er niet snel iets veranderen.
Ik zie Italië als een probleem van dezelfde magnitude als het Israëlisch-Palestijnse conflict, waarbij de elkaar naar het leven staande partijen niet religieus maar economisch georiënteerd zijn. Het gaat ook steeds meer op Afrika lijken. Wat ik dit jaar zoals altijd opnieuw heb kunnen constateren is dat Italië arm is, maar de Italianen zelf – het handjevol dat nog werk heeft – hebben daarentegen niets te klagen. Dat wijst op een banditisme dat maar één kant op gaat: een disfunctioneel, falend systeem, waar een diepe crisis op af komt die het met geen mogelijkheid zal kunnen pareren. Daarmee zitten wij dan samen in het Europese schuitje. Het is een platitude van de bovenste plank, maar toch: daar zijn we dan mooi klaar mee.
*) .… ik geef toe: ik heb na mijn thuiskomst hier in Nederland gelijk een fatsoenlijke bamischijf verorberd. Dat Italo-eten is leuk, maar afwisseling is nog veel leuker.
Gloomy, Bert, toch. 🙂