Ineens schoot het me te binnen bij het lezen van dat angstaanjagende boek” over Trump en eerder had ik me al iets dergelijks over Wilders gerealiseerd… Het is een deprimerende gedachte, maar het zou zomaar kunnen dat Trump een latent of zelfs manifest socialist is. Ik ben er geen, want ik vertrouw die gasten niet.
Maar toch: het socialisme ligt in parlementair opzicht het dichtste bij mijn ideologische thuisbasis en mijn politieke hart. Het idee dat ik ook maar in de verste verte gezelschap heb van de twee meest verachtelijke politici van het moment, is me een forse balk in het oog. Gelukkig is mijn echte affiniteit een stuk “buiten-parlementairder” en ben ik als sociaal-anarchist en ideologisch fan van Errico Malatesta toch mijlenver van deze twee populistisch-socialistische rechts-marcheerders verwijderd.
Wat is mijn probleem dan eigenlijk? Dat is vooral de “Workers Rhetoric” die Trump bezigt, waarmee hij een topic kaapt dat niet bij kadaverkapitalisten als hij thuishoort.
Het boek “Fear” (2018) van Bob Woodward geeft een depressieve inkijk in de interne werking van Trumps Witte Huis, waaronder de strijd die wordt gevoerd tussen hen die Trump de bipsen kussen en zij die hem zo schadevrij mogelijk willen laten presideren; totdat hij veilig het veld ruimt. Zo gaf de ondertussen in onmin gevallen Cohn – een kundig econoom, hoe je het ook wendt of keert – hem regelmatig een college over de macro-economische betekenis van het door Trump zo vervloekte handelstekort. Hierin ligt Trumps aperte zwakte en dat oneigenlijk gebruikte socialisme van hem.
De redenering gaat als volgt: Volgens Trump is het handelstekort van de U.S.A. een probleem omdat het aangeeft dat er meer goederen worden geïmporteerd dan er worden uitgevoerd; dat er dientengevolge minder vraag is naar domestische producten en dus minder in het land hoeft te worden geproduceerd. Goederen worden meer en meer in het buitenland geproduceerd en aangeschaft. Hierdoor is de manufactuur-economie van de V.S. verzwakt en verdwijnen er banen. Trump, als nepsocialist, vindt dat “The Workers Of The U.S.A.” moeten worden beschermd tegen het globalisme om hun jobs te kunnen behouden. Want Workers zijn aldus dit zelfverklaarde genie “het vlees en bloed van de natie”.
Cohn heeft hem proberen uit te leggen dat er nauwelijks meer een manufactuur-economie is in de V.S. en dat 85% van de economie bestaat uit diensten; een de facto “service-economy” met het zwaartepunt in de kwartaire sector. StarBucks, Nail Studio’s, restaurants, Dry Cleaners etc, dát is wat nu de economie uitmaakt en wat het grootste deel van het BNP bepaalt; niet de fabrieksarbeid. Globalisering is goed omdat het mensen in de gelegenheid stelt minder geld uit te geven aan spullen (die uit China komen) en dus meer geld kunnen besteden aan wat er in het binnenland wel wordt geboden: namelijk diensten. En wat ook kan, is (god beter het): sparen! Als Trump vervolgens wordt gevraagd waarom hij toch zo op die fabrikage blijft hameren en er in blijft geloven, dan is zijn antwoord: “Ik vind dat al 30 jaar zo. Ik ben geen globalist, maar een patriottistische protectionist.”
De intellectuele en politieke zwakte van Trump is om gek van te worden. Daarover zijn veel van zijn directe stafmedewerkers en regeringsfunctionarissen het gelukkig met mij eens. Zijn pseudo-socialisme hangt dicht tegen die beroemde, ronkende arbeiders-speeches van Adolf Hitler aan, die daarmee de arbeidersklasse wist te winnen, de regering wist te kapen en zijn xenofobe, antisemitische en oorlogszuchtige agenda wist te realiseren. (Terwijl Hitler nog geen week in zijn leven fysieke arbeid heeft verricht. (Bron:” Hitlers Wien, Lehrjahre eines Diktators” (2012) – Brigitte Hamann.) Zelf zal ik niet zo ver gaan om Trump direct op dezelfde lijn te zetten, maar als je Madeleine Albright in haar boek “Fascism, A Warning” (2018) moet geloven – en volgens mij doen we daar goed aan – dan zijn de parallellen te duidelijk om te negeren.