Als ik voor de zoveelste keer lees dat er bij een ontgroening van het Groningse studentencorps weer eens een gewonde is gevallen dan voel ik mijn bloed langzaam tot het kookpunt stijgen. Als ik dan ook nog lees dat die club een intern ledendictaat heeft, dan wordt dat punt bijna bereikt. En na het horen van de slappe lullen van de gemeente – waaronder de vleugellamme burgemeester – over “de ontoelaatbaarheid van particuliere wetgeving” naast de wetgeving voor ons allen (de gewonde student mag per contract niet met de buitenwereld praten op straffe van €25.000,-) is het hoogtepunt definitief. Mijn bloed kookt bij het vernemen van dit archaïsche, mensonterende wangedrag dat ontgroening heet.
Ik ben zwaar bevooroordeeld door mijn radicale, militante ultra-linkse politieke opvoeding als ik stel dat studentencorpora – naar mijn persoonlijke mening – traditionele verzamelbakken van kleine minkukeltjes met grote profielneurosen zijn, bevolkt door leden die het vanwege het gebrek aan individuele slagkracht nodig hebben om zich in groepen te manifesteren. In het echte leven zullen er best mensen te vinden zijn die niet aan mijn beeld voldoen. Evenwel laat ik het niet na sterk te generaliseren en dan vooral in de richting van de supra-structuur van die suffe club: De leden van een corps laten zich opgaan in een strak geregeld contingent van crypto-fascisten, waarbinnen ze hun gebrek aan ruggengraat voor de duur van hun studiejaren kunnen camoufleren. Als ze vervolgens stijgen in de gelederen van de bierdrinkende, misogyne en sociaal zwakke breekbeentjes, dan krijgen ze de kans om hun minderwaardigheidscomplex om te zetten in geweld tegen hun jongere medebroeders. Zo maken ze dan toch nog wat van zichzelf: ze kleineren anderen om er zelf van te groeien. Daarbij weten ze zich gedekt door de groep. Buiten op straat zou geen van die zaffeltjes het in zijn hoofd halen om iemand onheus te bejegenen, want het risico op een fysiek “weerwoord” van een wat minder tolerante “native stedeling” is daarvoor te groot.
Ik ben een sociaal-anarchist en heb daarom geen enkel respect voor mensen die zich in groepen verstoppen. Corpsstudenten doen dat bij uitstek. Ze conformeren zich aan de mores van een dictatoriale structuur en leggen daarbij hun persoonlijkheid af. Hetzelfde gebeurt in het leger en wel om dezelfde reden: de structuur is gammel, obsoleet en verwerpelijk en daarom kan het geen interne kritiek of zelfdenkerij verdragen. Of, in het geval van de strijdkrachten, er is een doelstelling die een persoonlijke inzet vereist waaraan geen weldenkend mens zichzelf zou blootstellen. Om die reden vraagt de club om bijna on-conditionele loyaliteit teneinde haar dommigheid binnenskamers te kunnen blijven verkopen. Sterke individuen zijn daarbij niet gewenst. Het onvermijdelijke gevolg daarvan is dat het gemiddelde corpslid slap, kleurloos en van het kaliber “30-in-een-dozijn” is, want zo gaat dat nu eenmaal als je tot in de puntjes voorschrijft hoe iemand zich moet gedragen. Aangetekend zij dat de voorschriften niet formeel hoeven te zijn maar ongeschreven kunnen blijven. Ze dicteren – onder andere – wat je tegen een biertje zegt, hoe je met andere mensen omgaat (vooral vrouwen) en hoe je je taal uitspreekt (met de befaamde maar volstrekt ridicule hete aardappel in de keel). Dat komt allemaal buitengewoon zwak en dom over, maar heeft wel als voordeel dat de corpsstudent in het wild heel gemakkelijk te herkennen is. En omdat hij zich vrijwillig conformeert aan de regels van zo’n hele foute club, is het ook toegestaan om hem “aan te spreken” op alles wat de willekeurig andere corpsleden uitspoken. Ik maak me sterk dat ze dat zelf ook snappen en accepteren en daarom bij een confrontatie niet zullen zeuren, anders zijn ze nog beklagenswaardiger dan ik al denk.
Als laatste: Ik heb vaker iets over corpsstudenten geschreven en dat veroorzaakte een leuke thread op hun lokale website, (op het moment van schrijven uit de lucht, dat dan weer wel) waar veel van die kinderen lucht gaven aan hun afkeer van “knorren” (een generieke aanduiding voor niet-corpsleden) en die mij zelfs “een gefrustreerde ambtenaar in een midlife-crisis” noemden. Er werden zelfs commentaren geschreven uit mijn naam. Het was om van te smullen hoe deze nog natte jongonvolwassenen het hoofd probeerden te bieden aan hun frustratie. Ze wisten natuurlijk niet dat ik wat alles betreft beter af ben dan zij: mijn leven is in alle opzichten beter, rijker en bevredigender dan dat van de gemiddelde corpsstudent, die nog niets heeft, nog niets heeft gepresteerd en voor zijn eigenwaarde afhankelijk is van ouders, mede corpsleden en het vertrokken beeld van vrouwen (& knorren). Kortom, het corps is een zielige vertoning van de allerbovenste plank.
Wel nog even leuk: Ik hoor een van mijn kameraden – van een aanzienlijk minder links signatuur dan ik – termen als “emotionele en lichamelijke marteling, fysiek geweld, massa-hysterie en structurele manipulatie” gebruiken als hij het over het studentencorps heeft. Daar kunnen ze het dan mooi mee doen.