Mijn dame en ik zijn in het weekeinde verleid tot het bekijken van de film “The Invention of Lying”, een zeer matig flickje waarvan ik het jaartal en de regisseur niet eens opzoek. Voor hen die van Ricky Gervais houden zal het verplichte kost zijn. Voor alle andere stervelingen is deze film geheel niet de moeite waard.
Er zat welgeteld één waardevolle onderlaag in dit misbaksel, en dat was de erkenning van god als aperte en naïeve leugen. Voor een film van Amerikaans signatuur is dat niet gek, moet ik toegeven.
De film gaat over een maatschappij waarin mensen niet kunnen liegen. (Nee, niet de Star Trek Vulcan.…) Dat gegeven lijkt simpel te bedenken, maar is moeilijk consequent door te filmen. Dat is in deze film dus ook niet gelukt. In het kort komt het erop neer dat in een samenleving waarin niemand onwaarheden kan vertellen – of zoals ze in de film zeggen, dingen die niet zijn -” er geen fictie, geen god en geen diplomatie bestaat; volgens de scenarioschrijvers tenminste. Maar ook geen reclame op tv die een product kritiekloos aanprijst trouwens. Alle onwaarheden die wij dagelijks en permanent om ons heen zien schitteren door afwezigheid. Maar dan, op een zeker moment, wordt door één persoon plotseling het liegen uitgevonden. En een van de eerste dingen die dan ontstaat is religie. Waarom ben ik daarover in het geheel niet verbaasd?
God is natuurlijk één grote leugen, evenals al die blahblah van de mensen om zo’n fenomeen heen, die denken uit zijn of haar naam de wereld voor de rest van de mensheid te kunnen dicteren. Dat maakt kennelijk niet uit. De meeste mensen – zo lijkt het – blijven zich als paniekerige landdieren aan die godsonzin vastklampen, alsof het een boomstam in snelstromend water betreft. En waarom ze dat maar blijven doen is me steeds minder duidelijk. Als ik af moet gaan op het nieuws om mij heen en de proportie onverteerbaar geweld die ik daarin tegen kom, dan kan ik alleen maar concluderen dat voor de vacature van god wel bijzondere psychotische eigenschappen gevraagd worden.
Die god komt bij mij steeds verder weg te staan. Het was al slechts een curiositeit die ik uit hoofde van een algemene interesse in onze cultuur en haar wortels enigszins zal moeten waarnemen. Maar na een paar dagen betrekkelijke stilte op mijn webSpace kijk ik na het weekeinde eens om mij heen en zie verschillende redenen om die god voor eens en voor altijd collectief uit het raam te kieperen. Wat zie ik? Een voetbalwedstrijd in Egypte kost meer dan 70 mensen het leven. Een 10 jarig jongetje verdrinkt in een vaart terwijl hij een paar meter van oma naar huis loopt. Een 17 jarige puber blaast zichzelf definitief op met een vuurwerkbom. Een dakloze vriest dood langs de weg. Kortom: ik zie mensen sterven en ik word bijna onpasselijk van de terloopsheid waarmee ze uit het leven worden geplukt. Als die liefdevolle god had bestaan, dan zou dat toch niet gebeuren, zou je denken?
Nog even terugkomend op die waardeloze film: dat fenomeen van een kwaadwillende god werd wel erg mooi uitgelicht, toch. Dat mag dan een verdienste genoemd worden. Verder is mijn stemming somber; voor eventjes. Ik kan er niet tegen als kinderen sterven. Het ontneemt me mijn eetlust en mijn nachtrust. Het is om vreselijk naar van te worden.