Misschien dat een topsporter er beter mee om kan gaan, maar dat is dan omdat zijn of haar metier vooral een fysieke aangelegenheid is, met een output waarop je heel precies kunt trainen. Het gaat om de prestatiedruk. Prestatiedruk is het geheel aan verwachtingen dat anderen aan je stellen om een specifiek resultaat te leveren. Doe je dat niet, dan tel je niet meer mee en word je in de media “en plein publique” afgeschreven of afgekraakt. Zo werkt dat bij de moderne gladiatoren.
Het zal best goed zijn om ergens een lat te leggen als je de performance van een functionaris van welke soort dan ook wilt meten. Maar dat moet dan wel op een zinnige manier gebeuren. Voor een sporter kun je bijvoorbeeld zijn rondetijden, spronghoogte of aantal doelpunten als meetpunt gebruiken. Bij voetballen gaat het geloof ik om de haardracht en de afstand die een speler onopgemerkt kan spugen in de richting van de scheidsrechter. Zo heeft elke tak van sport zijn eigen set aan performance-indicatoren die ook echt zin hebben. Een atleet is daarom eigenlijk heel gemakkelijk te meten wat zijn of haar prestaties betreft.
Voor wetenschappers is dat hele andere koek. Dat zijn geen sporters en het meten van hun prestaties is ook bij lange na ook niet zo simpel. Er is lang geprobeerd om allerlei kengetallen te bedenken voor de wetenschappelijke output en daarmee zijn in deze prestatiegeile wereld nogal eens wat bokken geschoten. De meest ernstige daarvan is wel de meting van het aantal publicaties. De uitwassen die dat heeft veroorzaakt zijn ondertussen gemeengoed geworden. Dat is niet goed voor het statuur van de wetenschap, want het generale publiek schijnt er van op te pikken dat “de wetenschap” niet te vertrouwen is. “Never mind” de uiterst ingewikkelde wereld van vandaag, die volledig afhankelijk is van wetenschap en technologie en waarin veel te weinig mensen ook maar de geringste notie hebben van het verwerven van echte kennis. De meeste mensen geloven liever iets en dat zou wel eens voor een belangrijk deel het resultaat kunnen zijn van de slechte publiciteit rond het wetenschappelijke handwerk.
Het gebeurt niet voor niets. We kennen ze allemaal: onderzoekers die zichzelf citeren door een artikel nog eens op te knippen en opnieuw in elkaar te plakken en… Presto! Daar is weer een publicatie. Of het vervalsen en verzinnen van respondenten, data en bevindingen om maar munitie te hebben voor de volgende ronde waarbij ook de peer-review op het geleverde materiaal nog eens uitermate gammel is – als het al wordt gedaan. En wat te denken van de talloze onderzoekjes met een haastig in elkaar geflanst format? Exemplarisch hierbij is het onderzoek dat wordt uitgevoerd in de sociaal-psychologische sfeer. Dat schijnt geheel te drijven op eerstejaars studenten die gemakkelijk als respondent te benaderen zijn. Ik hoef de complicatie hiervan niet uit te diepen maar het heeft wel” ” -” om het maar eens diplomatiek te stellen -” methodologische consequenties voor de bevindingen. En dan nog zo’n leuke: het co-auteurschap. Er zijn nu hele hordes wetenschappers – inclusief hoogleraren – die artikelen mede ondertekenen zonder er ooit een letter van gelezen te hebben, laat staan er een bijdrage aan geleverd te hebben. Er is voor die elementen maar één ding belangrijk en dat is dat “het” moet aantikken in de publicatie-score.
De voorgaande opsomming is niet volledig maar het punt is duidelijk. Een kind kan zien dat de kwantitatieve publicatie-eis onzinnig is en dat deze vooral fraude en onzorgvuldigheid stimuleert. Dat inzicht is eindelijk bij de VSNU geland. De publicatie-eis wordt uit” het “Standard Evaluation Protocol” (SEP) geschrapt zodat de wetenschappers zich weer met hun kerntaken bezig kunnen gaan houden. Dat zijn het verrichten van onderzoek en het geven van onderwijs en niet het ongebreideld volpennen van allerlei wetenschappelijke publicaties. Ik kan me vergissen, maar volgens mij hoor ik ze hier op de faculteiten al juichen.