Aantekening over een nieuw probleem van filosofische aard (denk ik…).
Volgens mij staat de techniek van het virtuele leven nog in de kinderschoenen. Ik krijg mijn visuele input nu via een beeldscherm, het geluid via” speakers” en geur is er nog helemaal niet. Ik kan me niet voorstellen dat we er hiermee al zijn. Oké, Google brengt” zijn Glass binnenkort op de markt, waarmee een beeldscherm als venster naar de virtuele wereld in principe overbodig wordt, en er zijn koptelefoons. Maar toch, het blijft vooralsnog toch een beetje behelpen.
Waar we volgens mij naar toe gaan is de directe stimulatie van de verschillende onderdelen van ons brein. Als ik over een paar jaar een beeld in mijn hoofd wil hebben, dan wordt dat waarschijnlijk direct in mijn visuele cortex opgeroepen door middel van een” elektrode, aangestuurd door een” minuscuul” chipje dat zich ergens onder mijn schedeldak bevindt en dat in verbinding staat met een (beeld)generator. Met geluid is het verhaal dan hetzelfde, en met de rest natuurlijk ook. Als ik eenmaal directe toegang heb tot het brein en de zintuigen kan omzeilen, dan is het hek van de dam. Ik zou dan in principe elke stimulans kunnen ingeven, met elke gewenste “waarneming” als resultaat. Alle geuren, geluiden, beelden en aanrakingen zijn dan mogelijk. Er is niet heel veel fantasie voor nodig om hele interessante (en vunzige) toepassingen te bedenken.
Er zit een” praktisch” voordeel aan het bovenstaande idee. En dat is dat de zintuigen uit de proces-keten, die het gewenste virtuele beeld moet opleveren, worden weg gehaald. Het hoeft niet meer op de zintuigen geprojecteerd te worden. Het beeld kan zo volledig synthetisch zijn en is daarmee dus onbegrensd. Ook is simultane input, via de zintuigen én via de elektrode, mogelijk, waardoor er ineens heel veel kan in termen van “augmented reality”. Terwijl er beeld en geluid direct in mijn hoofd worden geprojecteerd blijven mijn ogen en oren beschikbaar om de wereld om mij heen te kunnen waarnemen. Dat is best wel handig.
Naast het genereren van een synthetisch beeld liggen toepassingen zoals de reparatie van de eigen, falende sensoren voor de hand. Blinden kunnen met deze techniek bijvoorbeeld gaan zien en doven kunnen ermee gaan horen. De” disfunctionele” ogen en oren zelf worden irrelevant. Als het brein maar intact is, dan kan met elke gadget en een extra sensor een beeld, geluid, geur of tactiele waarneming direct naar de hersenen gestuurd worden, waarmee het voor degene die het ondergaat “echt” wordt. Er wordt zo dus geen “beeld” uit het niets gegenereerd, maar dit wordt met een cyber-sensor” ook echt” in de fysieke wereld waargenomen.
Het idee is leuk en zelfs bruikbaar. Er kleeft echter wel een probleem aan van filosofische aard. Het bovenstaande idee kan ik omschrijven als een holodeck dat in mijn hoofd zit. Dat maakt de filosofische complicaties van deze virtualisatie-techniek beschrijfbaar. Hoe werkt dat? Een holodeck” genereert” een omgeving waaraan ik niet kan zien of voelen of deze reëel of virtueel is. Dat betekent ook dat ik na het betreden van een holodeck in principe niet weet of ik deze weer kan verlaten. Dat is gemakkelijker voorstelbaar dan het op het eerste gezicht klinkt. Namelijk; als ik het holodeck verlaat, dan kan ook deze handeling in realiteit virtueel zijn. Ik denk uit het holodeck te stappen, maar ook dat kan worden gesimuleerd. Ik denk dan ook weer de echte wereld waar te nemen, maar dat is dan niet het geval. Met andere woorden: als ik eenmaal een virtuele wereld in stap, die niet van de realiteit te onderscheiden is, dan kan ik daarna niet meer nagaan” of ik er ooit nog uit ben gekomen!
Misschien is het noodzakelijk om aan elke virtuele waarneming, die direct in het brein wordt geprojecteerd een “tag” te hangen. Daardoor kan het brein weten dat de waarneming virtueel is en dat het niet gaat om de fysieke stimulans van de zintuigen. Alleen, als je zo’n vlaggetje kunt aanzetten, dan kun je het ook weglaten. En ik kan me voorstellen dat er geen wetgeving zal zijn die een virtualiteits-tag kan afdwingen. Drugs verbieden werkt tenslotte ook niet. Dus waarom zou een “fysieke realiteits-indicator” dat wel doen?
Volgens mij gaat het hier om een filosofisch vraagstuk van een nieuwe klasse, maar daar kan ik vanwege mijn beperkte kennis in deze tak van sport volledig naast zitten. Filosofen houden zich al heel lang bezig met de vraag of er wel een realiteit is, maar dat vond ik tot nu toe altijd maar een beetje wazig gezever; opvulling voor iemand met een overschot aan vrije tijd. De beroemde kip-ei vraag is er ook zo een. We weten alles van evolutie, dus wat er voor wat kwam waarom, dat weten we ondertussen ook wel. Toch hoorde ik ooit iemand zeggen dat deze kennis ons niet van de noodzaak” ontslaat” om toch de vraag te stellen wat er dan eerder was, de kip of het ei? Ik vind het best. Als die filosofen dan echt niets beters te doen hebben. Maar de realiteitsvraag is” straks” echt zinvol, omdat we de grens tussen echt en namaak dan volledig kunnen laten verdwijnen. De juridische vraag wordt daarnaast vast ook heel erg interessant, omdat er op enig moment moet worden vastgesteld in welke mate ik voor handelingen in de virtuele wereld aansprakelijk ben. De” verplichting” om dat scherp te maken komt steeds dichterbij en zal uiterlijk moeten zijn beantwoord als de Singulariteit er is.
En zo krijgt Plato’s grot toch een fraai beeldscherm op de achterwand.…