Parlementariërs in Kirgizië hebben in het gebouw waar zij vergaderen zeven schapen geslacht om boze geesten uit hun midden te verjagen.
Het was kennelijk nodig omdat ze elkaar steeds vaker in de haren vlogen. Er is zelfs melding van het feit dat de heren met elkaar op de vuist zijn gegaan. Ik kan mij herinneren hier wel eens iets gezegd te hebben over ons saaie parlement, maar wat was dat ook alweer…?
Het slachten van een paar schapen is dan misschien een koddige folklore, maar de achterliggende ideeën laten elke rationele geest de haren te bergen rijzen. Stel je voor dat ons parlement voor het beslechten van hun disputen zou vertrouwen op het doen van bloedoffers? Het zou toch verschrikkelijk zijn? Dan kunnen ze elkaar beter een incidentele klap op de smoel geven – iets wat bij een aantal van onze geachte Kamerleden zelfs een wenselijke exercitie lijkt.
Overigens is de angst die spreekt uit het offeren van dieren dezelfde als die spreekt uit de stichtelijkheid van de confessionele parlementsvleugels zoals de Gristenunie of de SGP. Confessionelen zijn bang voor minstens twee zaken:
- Hun eigen verantwoordelijkheid voor hun leven en de daarmee verbonden verplichting zelf voor de kwaliteit ervan borg te moeten staan. Ze schuiven dat liever af op een volstrekt imaginaire entiteit, namelijk hun god.
- Het feit dat het leven afloopt en eindig is en dat je daarom maar één kans hebt. Verneuk je die dan verneuk je die. Klaar. Als je dat niet wilt weten, dan bedenk je toch gewoon een leven na het leven?
Gelovigen zijn uiteindelijk toch beklagenswaardige angsthazen, als je het mij vraagt.… Jammer.