Op mijn middelbare dag blijk ik toch stiekem een de facto aanhanger van Emile Durkheim te zijn; in zowel inhoudelijk opzicht als technisch. Op zich is dat niet gek, want Durkheim wordt wel gezien als de eerste echte grote-mensen-socioloog en dat schept een band. Hij verdiende deze kwalificatie door met zijn werk “Le suicide, étude de sociologie” (1897) een methodologische bodem in deze buitengewoon boeiende tak van sport te leggen, die sindsdien door al mijn vakbroeders in het wild als leidend wordt beschouwd. Iets oneerbiediger gezegd: Durheim kwantificeerde de analyse binnen de sociologie en maakte het daarmee tot een echte empirische wetenschap.
Hij verklaarde met zijn boek de zelfmoord als een maatschappelijk verschijnsel in plaats van een zuiver persoonlijk iets, dat gestuurd wordt door twee belangrijke factoren: de mate van regulering binnen de maatschappij en de mate van sociale cohesie. Een “score” op deze beide factoren – geoperationaliseerd in een zeer geëlaboreerd onderzoeksformat – bepaalt de “kans” op – een anomische* – zelfmoord. Dat is dus fundamenteel iets anders dan zelfmoord als gevolg van een specifiek psychologisch fenomeen als “depressie”. Ondertussen weten we dat er sprake moet zijn van een complex van factoren die zowel maatschappelijk als individueel zijn.
Een ander topic waarmee Durkheim beroemd werd is zijn beschrijving / verklaring van religie in het werk “Les formes élémentaires de la vie religieuse”(1921). Dit boek bevat een algemene sociologie over religie en verklaart dit door vanuit de primitieve samenlevingen en hun geldende geloofsconstructies te kijken naar religie in de complexe samenleving van nu. Hij komt daarbij uit op een feitelijke samenval van religie – gerepresenteerd in haar rituelen – met de maatschappij zelf. Ofwel, het verschijnsel religie is volgens Durkheim als volgt te verklaren: het ontzag dat gelovigen ervaren bij een heilige mis, of een vergelijkbare bijeenkomst of ritueel, is geen illusie. De gelovige richt zijn aanbidding op iets anoniems en onpersoonlijks, wat gezien kan worden als een avatar van de samenleving zelf. Daaruit is af te leiden dat de diepgang of “sterkte” van de aanbidding iets zegt over de (potentiele) inbedding van het individu in de maatschappij.
En zo wordt het fenomeen religie / godsdienst / kerk dus interessant voor ondergetekende. Als ik mijzelf uit mijn missie citeer: “Carlito accepteert religie uitsluitend als een cultureel fenomeen** – zij het in die zin uiterst belangrijk – en niet vanuit enig godsbesef.” Ik moet mijzelf dus aanvullen en meer betekenis gaan geven aan de bovengenoemde factor; een die de individu en de maatschappij aan elkaar bindt.
Mijn gedachten over het bovenstaande én een aantal persoonlijke ervaringen van de afgelopen tijd hebben mij doen besluiten om deze zondag naar de kerk te gaan. Niet omdat ik god wilde aanbidden – want ik geloof niet in god – maar omdat ik de door Durkheim beschreven cohesie en zin van “het erbij horen” aan den lijve wilde ondervinden. De dienst die ik bijwoonde was een katholieke (ik ben van Italiaanse origine en kom van een Jezuïetenschool), voorgegaan door drie priesters en één acoliet, waarvan één priester een dame-diaken was. Ik heb aan alles meegedaan; het gebed, de communie en alle andere handelingen die het ritueel voorschrijven. En inderdaad, het gevoel boven mijzelf uit te stijgen en ingebed te worden in een groter geheel, met een bredere focus dan mijzelf, was echt en geen illusie. De mis zette mij met beide benen op de grond, midden in de maatschappij, solidair met de anderen om mij heen en daardoor met de hele mensheid. Het was een fenomenaal, prettig, sacraal en religieus (maar godsloos) gevoel. Het her-leerde me de nederigheid die ik al lange tijd miste en die elke mens naar mijn mening regelmatig zou moeten voelen. Het kerkelijke ritueel liet mij verder kijken dan mijn gebruikelijke egocentrische neus lang is, en dat was precies wat ik nodig had.
Voor de volledigheid: ik heb niet gebeden tot god want nogmaals, ik geloof niet. Wel heb ik ervaren wat een kerkdienst met mij – een atheïst bij uitstek – kan doen: in zuiver Durheim-iaanse stijl liet het mij voelen hoe ik onderdeel ben van een verschijnsel dat veel groter is dan ik ben. Dat in zichzelf is een buitengewoon waardevolle realisatie, die door het ritueel veel dieper ging dan normaal in het dagelijkse leven het geval is. Het noopt me tot contemplatie en laat me achter met de overweging of ik dit niet vaker moet doen. Het zou zomaar kunnen dat mijn kerkgang een wekelijks ritueel wordt.
*) Anomie: een gemoedstoestand van” individuen die gekenmerkt wordt door de afwezigheid of het afwijzen van standaarden of waarden.
**) Religie is in onze mensheid altijd een belangrijk regulerend en structurerend mechanisme geweest, zowel moreel als wat de inrichting van onze maatschappij betreft. Zonder religie hadden we waarschijnlijk nooit het huidige niveau van ontwikkeling gehaald omdat we elkaar dan al lang hadden uitgemoord. Ik vermoed dat religiositeit een mechanisme is op het overlevingsniveau. Het ontkennen van de belangrijke rol van religie in onze historie, cultuur en samenlevingen is een volledig futiele en onzinnige actie en getuigt van weinig intellectuele souplesse. Het scheidt in dat laatste opzicht eveneens de kinderen van de grote mensen.
Een Italiaanse socioloog in de Maria van Jesse!
Interessante aantekening en hoe je dat bezoek persoonlijk ervaren hebt. Religie kan een maatschappelijke kracht ten goede zijn die broederschap bevordert en mensen verhoogt. En je kunt inderdaad ervaren dat je deel uitmaakt van een groter geheel.
Een deel van de tweede voetnoot verbaasde me: Zonder religie hadden we waarschijnlijk nooit het huidige niveau van ontwikkeling gehaald omdat we elkaar dan al lang hadden uitgemoord.
Helaas heeft religie ook een heel ander bericht opgebouwd en die nuance miste ik in je aantekening. De geschiedenis van religie is ook moord en doodslag. Je kent zelf de vele voorbeelden, zowel eeuwen geleden als in de laatste 100 jaar.
Hoe zie je dat?
Je hebt een punt, evenwel laat ik dat enigszins uit het zicht omdat het daarin vooral gaat om “toegepaste religieâ€, i.c. een specifieke geloofsrichting of gezindte, zoals de Katholieken met hun inquisitie door de honden van de paus, i.c. de Dominikanen. Dat is al een afgeleide van religie en niet het fenomeen op zich, dat veel ouder is dan wat zich in ons brein zelfs als godsdienst afspeelt.
Ik wil religie dus niet gelijkstellen met godsdienst en al helemaal niet met een godsdienst van een specifieke soort. Inderdaad, er zijn moslims die christenen vermoorden en andersom, mar ik zou toch niet willen stellen dat religieuzen in principe ook gewelddadig zijn.
Bovendien: er zijn meerdere structurerende entiteiten in ons die in beginsel goed zijn maar verschrikkelijke uitwassen kennen. Maar nogmaals, je hebt een punt en ik zal er over nadenken of ik dat in de aantekening moet maken…